Op weg naar het restaurant aan het einde van het
steegje zie ik opeens iets in de lucht bungelen,
precies op ooghoogte. Het is een oud, gekleurd
mandje, hangend aan een touwtje. Er ligt een pakje sigaretten
in. Ik sta stil en kijk omhoog. Twee verdiepingen boven mij
staat een raam open, en opeens piept er een door grijze haren
omringd gezicht tevoorschijn. Een oude vrouw, leunend over
de vensterbank, trekt aan het touw en het mandje begint, zacht
heen en weer zwiepend, aan zijn lange tocht naar boven.
‘Buongiorno!’ roep ik omhoog, en zwaai naar het gezicht
tussen de luiken.
‘Ah signora, scusami, ik had u niet gezien, zo geconcentreerd
was ik om mijn kostbare schat te redden!’ Ze lacht een beetje
verontschuldigend. ‘Ja ja, ik weet het, een slechte gewoonte,
dat roken, maar op mijn leeftijd sta je jezelf toe om af en toe te
zondigen. Anders wordt het allemaal wel heel saai, nietwaar?
De dottore wil me al jaren dit kleine pleziertje in het leven
afnemen natuurlijk, maar dan zeg ik hem: “Draag me dán
maar meteen naar mijn graf, niets ervan!” Gelukkig
is mijn buurmeisje van even verderop zo lief om elke
twee dagen een pakje voor me te kopen, als ze toch
zelf boodschappen doet. Ik kan de trap niet meer zo
makkelijk op en af, weet je.’
Ik vraag haar of ik mag weten hoe oud ze is en hoe ze
heet. ‘Tweeëntachtig jaren jong, ik ben net als jij nog in
de bloei van mijn leven!’ Ze lacht om haar eigen grapje.
‘Io mi chiamo Benedetta. E Lei, hoe heet u? Maar wacht
eens even … wacht, wacht, ik pak even mijn bril!’ Haar
hoofd verdwijnt, om even later bebrild weer in het open
raam op te doemen.
‘Maar … ik ken u toch gewoon? Bent u niet die signora
die op nummer 21 woonde, hier in de Via Garibaldi?
Met die twee kleine blonde meisjes, jaren geleden? Jaja,
nu zie ik het pas goed, u bent het, la straniera dal nord,
wat leuk, hoe gaat het met u?’
Ik bevestig dat ik inderdaad ‘die buitenlandse uit het
noorden’ met die twee dochtertjes ben, die jaren geleden
op de eerste verdieping van het oude palazzo op nummer
21 woonde.
‘Nou, die twee kleine blondjes zijn inmiddels twaalf
en vijftien jaar oud, kijk daar loopt mijn oudste.’ Ik wijs
op de lange gedaante in de verte, zij is al doorgelopen
naar ons vertrouwde ‘huiskamerrestaurant’ tegenover
ons oude huurappartement. Het was zowat ons tweede
thuis, dat restaurantje, toen we hier woonden. Een ideale
ontsnappingsplek voor ons als jonge ouders zonder
handige oppasopa’s en -oma’s in de buurt. Zonder het
gemak van buurmeisjes die konden babysitten en zonder
onze familie om ons heen waren we bijna nooit ‘zonder
kinderen’. Om onze eigen relatie nog enigszins leuk te
houden besloten we in het stadje zelf te gaan wonen,
in plaats van vlak erbuiten, op de stille berg. Omringd
door buren, lawaai en geroezemoes, te midden van het
Italiaanse leven. Mét de mogelijkheid om, zoals we vroeger
in Nederland zo heerlijk vonden, even naar de kroeg te
gaan, of gewoon door de stad te slenteren, mensen
kijken.
We huurden een voor Italiaanse begrippen groots
appartement, in een eeuwenoud pand met dikke muren in typische Italiaanse pastelkleuren, zonder balkon of buiten, maar
wel récht tegenover een lekkere trattoria. Libertà, vrijheid! Want
om zeven uur ’s avonds gooiden we onze eenjarige en vierjarige
in bed, wachtten tot ze sliepen en pakten dan de babyfoon mee
naar de overkant. Daar konden we dan even met zijn tweeën
uit eten, met één oog op de al dan niet opflikkerende lampjes
van de babyfoon, die we in de eetzaal op de vensterbank bij de
deur zetten, nog nét binnen bereik. De familie die het restaurant
al 25 jaar runde (met vader Andrea ‘Dandy’ in de keuken achter
het fornuis, moeder Claudia en dochter Gaia en zoon Giulio in
de bediening), vond het prachtig: deze twee liberale ouders die
hun piepjonge kinderen zomaar alleen thuis lieten (ook al was
het letterlijk slechts één deur verder) om zo ook nog zélf een
leuke avond te hebben. Hoe deden we dat in hemelsnaam, onze
kinderen al om zeven uur braaf laten slapen, nota bene in hun
eigen bed? Sliepen ze dan niet meer tussen ons in, in bed? Of in
ieder geval bij ons in onze slaapkamer? Wat als ze ’s nachts wakker
werden en om ‘mamma’ riepen? Ongelooflijk… vooral ik, de
moeder, was toch wel erg koelbloedig. Duidelijk uit een ander
soort hout gesneden dan de Italiaanse jonge moeders … Maar ja,
uit het noorden hè. Door mijn aderen stroomt sangue freddo.
Keer op keer legde ik in die jaren uit dat het slechts een
kwestie van gewenning was, niet van kille onbarmhartigheid,
als ik mijn eenjarige rustig even een kwartier liet blèren in
haar bedje voordat ik haar oppakte om te troosten. Of ik
wees ter ondersteuning van mijn argumenten op de tafel
naast ons, waar een grote Italiaanse familie luidruchtig zat
te eten. De mannen zaten, aten en discussieerden, de oudere
kinderen keken verveeld naar de tv aan de muur maar de
jonge moeders liepen de hele avond door het restaurant te
ijsberen met een jengelende baby op hun arm. Zeg nou zelf,
dat was toch geen ontspannende avond voor een moeder?
Gooi dat doodmoeë kind in bed!
Maar al gaven mijn Italiaanse leeftijdgenoten me steevast
gelijk en gaven ze toe stikjaloers te zijn op mijn zelf veroverde
vrije avonduren, ik wist zeker dat zij het zelf nooit anders
zouden doen dan ze al jaren deden. Gewoonte. Traditie. Zo
doet iedereen het. Al jaren. En dus voor altijd.
Oh, je gaat lekker bij Dandy eten, doe la famiglia alsjeblieft
de hartelijke groeten van mij!’ drukt Benedetta me vanuit
haar hoge raam op het hart. ‘Ik zelf ga niet zo vaak uit eten
helaas, met mijn schamele pensioentje moet ik echt wel op
de kleintjes letten. En tja, die verdomde sigaretten kosten me
natuurlijk al een godsvermogen, nog een reden om ermee
te stoppen natuurlijk … maar ik vertik het. Een mens moet
toch ook iets van luxe hebben in zijn leven, nietwaar? Ma
signora, waar woont u nu dan? Wat, in Monteleone? Maar
daar wonen nog meer oudjes dan hier!’ Ze schatert het uit.
‘Prachtig dorpje hoor, maar je vindt er slechts anziani e
gatti, oudjes en katten. Hier in Città della Pieve hebben we
tenminste nog cafés, kunst en een beetje leven op straat. Zeg,
kom je deze zomer met je mooie dochters een keer eten in
de taverna van mijn zoon? Hij runt tijdens de feestweek van
de palio altijd de buurtmaaltijden, heel gezellig, iedereen is
er. Zie ik je dan in augustus? Als ik niet dood ben natuurlijk
hè, tegen die tijd!’
En terwijl ze stout lachend een sigaretje uit haar mandje
opsteekt, trekt ze de oude houten luiken met een klap dicht.
Dag Benedetta, ik zie je in augustus. Je mooie naam vertelt
me dat je gezegend bent, dus geniet lekker van je ongezonde,
dure sigaretje.